Onderwijsvernieuwing 2021+:
De geschiedenis herhaalt zich
Amsterdam, 15 april 2021: De onderwijsraad pleit voor een brede brugklas zodat leerlingen zich beter kunnen ontwikkelen. Het huidige stelsel leidt tot ongelijke kansen.
In de jaren '80 werd dezelfde discussie gevoerd. Er werden toen alternatieven bedacht en onderzocht die goed zouden voldoen als oplossing van het probleem van ongelijke kansen en niet goed voorbereid zijn op volwaardige en autonome deelname aan de maatschappij.
Door nu van de geschiedenis te leren, kunnen we ons er op voorbereiden om nu wel de onderwijskundig verantwoorde keuzen te maken.
Basisvorming
In de jaren '70/'80 van de vorige eeuw is een vergelijkbare discussie geweest: stel de studiekeuze van de leerlingen uit tot rond het 15e jaar, stel goede eindtermen op waar de leerling aan moet voldoen om verder te kunnen, zorg dat de leerweg die de leerling volgt zo optimaal mogelijk is om die eindtermen te halen.
De gedachte daarachter was, dat het toenmalige systeem, gebaseerd op de 'Mammoetwet' (1968), de ongelijkheid in stand hield. Dat systeem was ingevoerd om de kansen te vergroten (doorstroom naar hogere niveaus vergemakkelijken: via LBO Naar MBO, via Mavo naar Havo of MBO en via Havo naar VWO of HBO, via MBO naar HBO, via VWO of HBO naar Universiteit.
Toch stagneerde de doorstroom. Arbeiderskinderen gingen vooral naar LBO of Mavo, kinderen van ouders met hoger opleiding of hogere inkomens gingen vooral naar de hogere opleidingen.
Daarom ontstond in de jaren '70 de discussie over de 'middenschool'.
Er werd uitentreuren onderzoek naar gedaan. Het bleek een beladen concept: de onderwijsonderzoekers waren vrijwel unaniem voor de ideeën achter de middenschool; de beslissers, de politici, vonden het te progressief. Het vele onderzoek en de vele experimenten waren vooral bedoeld om geen beslissing te hoeven nemen.
Uiteindelijk werden er twee voorstellen geschreven die door de minister in 1986 als basis werden genomen om tot verantwoorde keuzen te komen:
- de nota 'Verder na de basisschool' (1982) van Jos van Kemenade
- het rapport 'Basisvorming in het onderwijs' (1986) van het WRR
Beide documenten waren gebaseerd op Nederlands en internationaal onderwijskundig onderzoek en gaven een visie en voorstellen om het Nederlands onderwijssysteem te moderniseren.
Uiteindelijk gebeurde er twee dingen: de minister van Onderwijs, Deetman, kwam in 1986 met een wetsvoorstel om het onderwijssysteem aan te passen. Hij schreef daarin dat hij het WRR rapport als uitgangspunt nam en de aanbevelingen overnam. Echter enkele voor de vernieuwing noodzakelijke geachte cruciale aanpassingen werden in de voorstellen niet overgenomen. Een onderwijssysteem gericht op meer kansengelijkheid, kreeg daardoor feitelijk geen uitvoering.
Dit ging er mis:
- Een verlenging van de basisvorming met 3 jaar en daarmee een uitstel van de studiekeuze vond niet plaats: de eerder bestaande schoolgebouwen voor LBO en Mavo bleven met name VMBO- en Mavo-niveau opleiding bieden, de HAVO/VWO scholen waren meer gericht op hogere opleidingen. Dit aspect werd door Van Kemenade 'voorafschaduwing' genoemd. Het eerdere advies was, om de basisvorming voor alle leerlingen in de LBO/MAVO scholen te laten plaatsvinden, zodat voorafschaduwing niet aan de orde was.
- De basisvorming zou inhoudelijk gebaseerd moeten zijn op wat de leerlingen nodig hebben om in de maatschappij te functioneren. Dit bevordert de participatie en verkleint ook de kansenongelijkheid. Van Kemenade en de WRR suggereren 11 tot 14 vakken, die in concreto nog nader uit te zoeken waren. Inhoudelijk maakte de minister in 1986 een andere keuze: de bestaande vakkenindeling en -inhouden waren het uitgangspunt. Vakinhoudelijk vond er dus geen vernieuwing plaats.
- De voordelen van werken met heterogene groepen voor een betere kansengelijkheid, kwam in de adviezen duidelijk naar voren. Toch werd daar in het stelselherziening in 1986 niet voor gekozen, dat werd aan de scholen zelf overgelaten. De keuze om veel bij hetzelfde te laten wat betreft de gebouwen en vakken, zorgde ervoor dat het overgrote del van de scholen toch met homogene groepen bleven werken.
- Voor een grootschalige systeem verandering is uitvoerig evaluatieonderzoek nodig om vast te stellen of dat wat beoogd wordt, ook efficiënt en effectief bereikt wordt. Het invoeringsproces zelf kan problemen opwerpen, die mits tijdig onderzocht, oplosbaar zijn. Er dienen dus, vooraf aan de definitieve en complete invoering, op kleine schaal experimenten te zijn die de zogenoemde kinderziekten uit de systeemverandering kunnen halen. Deze zorgvuldige manier van invoeren is niet gebeurd, zodat er in het invoeringsproces geen gebruik gemaakt is van voortschrijdend inzicht
Alle vier hierboven genoemde punten zorgden ervoor, dat ondanks de invoering van de basisvorming in het onderwijs de kansenongelijkheid niet aangepakt werd. Dat leidde toen al tot de conclusie dat de gekozen oplossing het probleem van kansenongelijkheid en goede voorbereiding op volwaardige en autonome deelname aan de maatschappij niet zou oplossen. Vijfendertig jaar later wordt daarom vrijwel dezelfde discussie weer gevoerd.
Verder lezen
- Download het onderzoek 'Basisvorming: drie blauwdrukken onder de loep'
Hierin werd teruggekeken op de keuzen die in 1986 werden gemaakt over de aanpassingen van het onderwijsstelsel. Geconcludeerd werd, dat in het ministeriële onderwijsbeleid geen echt vernieuwende keuzen gemaakt werden. De kern van de wetenschappelijke adviezen werd genegeerd. - Lees het 'Onderzoeksprotocol voor grootschalige veranderingsprocessen'
Naar aanleiding van de wijze waarop de politiek met de wetenschappelijk onderbouwde voorstellen omging, is serie voorschriften ontwikkeld. Deze zouden door de politiek gevolgd moeten worden om te waarborgen dat systeemvernieuwingen uiteindelijk doen waar ze voor bedoeld zijn. Tot op vandaag houden politiek verantwoordelijke beslissers zich niet aan deze noodzakelijke voorwaarden.
© 2021: René Bestebreurtje